Regio RaakUitgangspunten Raak-Regio's
Uitgegaan wordt van een zorgaanbod dat een aantal onderling samenhangende activiteiten beslaat die op het volgende continuüm geplaatst worden. De eerste drie niveaus zijn pro-actief, algemeen ondersteunend en begeleidend en niet noodzakelijkerwijs specifiek op kindermishandeling gericht. De twee laatste niveaus zijn reactief en specifiek gericht op (signalen van) kindermishandeling.

1. Preventie, gericht op de gehele populatie van ouders, andere opvoeders en kinderen ('universal prevention'). Men kan denken aan bewustwordingscampagnes, voorlichting over opvoeding en kindermishandeling, informatie via de media en dergelijke.
2. Preventie, gericht op demografisch of geografisch afgebakende doelgroepen, waarin een verhoogde prevalentie van kindermishandeling aanwezig is ('selective preventive interventions'). Deze zogenaamde risicogroepenbenadering houdt vaak in dat men voorlichting, training op individueel of groepsniveau aanbiedt aan subpopulaties waarvan men weet dat ze verhoogde risico's hebben. Het kan gaan om bepaalde wijken, maar ook om bepaalde groepen personen zoals alleenstaande tienermoeders.
3. Preventie, gericht op risico-individuen die op grond van individuele kenmerken geselecteerd worden door middel van een screening ('indicated preventive interventions': selectieve interventie). Vaak wordt, bijvoorbeeld door de jeugdgezondheidszorg, aan de hand van een vragenlijst of onderzoeksprotocol bepaald welke individuele ouders en/of kinderen bijzondere risico's lopen op kindermishandeling. Individuele begeleiding moet dan het risico terugdringen.
4. Vroege interventie gericht op individuen die risicotrajecten zijn ingegaan, dat wil zeggen, individuen die eerste signalen van beginnende problemen afgeven die gerelateerd zouden kunnen zijn aan kindermishandeling en daarmee als 'high risk' kunnen worden beschouwd. Deze ouders, opvoeders of kinderen vertonen al tekenen van een ontsporing van de opvoedingssituatie: psychische problemen, overspannenheid, gebrekkig toezicht, gevoel van onmacht en dergelijke. Individuele hulp en begeleiding is dan een antwoord.
5. Diagnostiek en interventie bij vermoedens of constatering van feitelijke kindermishandeling. Op dit laatste punt van het continuüm is het te laat voor preventie en is het doel de mishandeling zo snel mogelijk te stoppen door in te grijpen en/of door hulp te bieden. Op dit punt in het continuüm kunnen ook meldpunten gelokaliseerd worden: ze vormen de startpunten van diagnostiek en interventie. Bij deze interventies moet men steeds denken aan hulpverlening, maar ook aan strafrechtelijke, civielrechtelijke (jeugdbeschermings)maatregelen of combinaties van deze drie typen.

Een effectief zorgcontinuüm bestaat uit een geïntegreerd aanbod op het gehele continuüm. Op alle niveaus zijn in nationale en/of internationale literatuur effectieve methodieken te vinden.